Klik hier om te printen

Kees Stip en Veenendaal / Veenendaal en Kees Stip

Lunchlezing 'Broodje geschiedenis' door Mats Beek
Gemeentehuis Veenendaal, 17-09-2018

Broodje geschiedenis 1

In 1982 verscheen ‘Querido’s letterkundige reisgids van Nederland’. Op bladzijde 201/202 staat over Veenendaal:

‘Geboorteplaats van Kees Stip (1913) die als parodist veel succes had met Dieuwertje Diekema (1945), een parodie op Werumeus Bunings Maria Lecina. Later volgden  nog Vijf variaties op een misverstand (1950) en De peperbek (1966).’

Daarna worden er nog wat regels gewijd aan de jaren dat Gerard Reve in Veenendaal woonde. In deze reisgids zijn dat in totaal elf regels. En dat is heel weinig, vergeleken met het aantal regels over andere plaatsen van vergelijkbare grootte in dit boek. De conclusie mag zijn dat Veenendaal een magere literaire geschiedenis kent.
Daar komt bovenop dat Veenendaal lang  weinig aandacht had voor haar literaire geschiedenis. We mogen echter constateren dat daar het afgelopen decennia verandering in is gekomen. Er is een Kees Stipplein, waar vanaf een gevel Kees Stip ons een aantal keer aankijkt, Er hangen diverse gedichten van Kees Stip op muren in het centrum en er zit een kleine plaquette op de muur van zijn geboortehuis. In dit verband moet Hette Wassenaar even genoemd worden: hij inventariseerde en verzamelde veel over Kees Stip, gaf daar in eigen beheer enkele boeken over uit en schonk tenslotte de ene helft van zijn verzameling aan het plaatselijk museum en de andere helft aan het gemeentearchief.
In eerdergenoemde elf regels ligt de nadruk wat op de parodieën die Kees Stip schreef. Dat was zijn eerste werk, hij werd er bekend door, maar het is zeker niet zijn beste werk.

Broodje geschiedenis 2

Het gedicht ‘Maria Lécina’ van J.W. F Werumeus Buning werd geschreven in juni 1932 en vertelt in honderd verzen het verhaal van de Spaanse danseres Maria Lécina, die het hart van de dichter brak. Met dit gedicht bevinden wij ons – een kleine honderd jaar geleden – in een heel andere tijd. Het lange gedicht werd veel gelezen en was landelijk bekend. Het exemplaar dat nu voor mij ligt is een vijfentwintigste druk (kom daar nu nog eens om bij poëzie) en voorin staat: ‘Het recht dit gedicht voor te dragen wordt door den schrijver alleen gegeven aan Charlotte Köhler’.
De populariteit van dit gedicht verklaart waarom Kees Stip, ondergedoken zittend tijdens de Tweede Wereldoorlog in Kootwijkerbroek (aan het eind van die oorlog zat hij ondergedoken in Veenendaal, o.a. aan de Bergweg),  de moeite nam er een parodie van te maken (het gedicht gaat nu over een Friese schone) én waarom die parodie vervolgens ook zo bekend kon worden. Het verklaart ook de ondertitel: ‘Een lied in dertig verzen waar geen woord Spaansch bij is’.

Broodje geschiedenis 3

Direct na de Tweede Wereldoorlog volgden ook van dit boekje de drukken elkaar snel op. Zo snel, dat de drukker de tel kwijt raakte:
- In mijn oudste boekje staat: 1945
- In de volgende 1946
- In de derde: 1e druk 1945, 2e druk 1947, 3e druk 1948
Waaruit wij kunnen leren dat we dergelijke vermeldingen niet al te serieus hoeven te nemen.
Hij schreef daarna meer parodieën:
- Ballade van de honderd vrijers, een parodie op een oud Grieks gedicht
- Zes variaties op een misverstand, parodieën op Speenhoff, Jan Prins, Nijhoff, Gorter, Vondel en Achterberg.

Broodje geschiedenis 4


Échte bekendheid verwierf Kees Stip met zijn dierenversjes. Ik durf te beweren dat, wanneer u in een gezelschap van mensen van zekere leeftijd de eerste regel van zo’n vers citeert er in het gezelschap nog altijd mensen zijn die het vers af kunnen maken.
De versjes verschenen in diverse dagbladen, werden goed gelezen én verzameld. Ik kocht ooit tweedehands een exemplaar van ‘De Dierkundige Dichtoefeningen van Trijntje Fop’ waarin een vorige eigenaar op veel bladzijden een uit de krant geknipt extra versje heeft geplakt.
Even een uitstapje: Kees Stip gebruikte hier het pseudoniem Trijntje Fop. Kees Stip helpt ons bij het duiden van dit pseudoniem door het boekje als ondertitel mee te geven: ‘Uit Pennewips Nalatenschap vergaard door Kees Stip’. Hij verwijst hiermee naar Multatuli’s ‘Woutertje Pieterse’ (opgenomen in de ’Ideeën’), waarin meester Pennewip zijn leerlingen gedichten laat schrijven en Wouters klasgenootje Trijntje Fop op de proppen komt met: ‘Ik heet Tryntje Fop / En ik heb een muts op myn kop’
De dierenversjes van Kees Stip zijn kort, vaak zes of acht regels, hebben meestal een dier en een plaatsnaam in de eerste regel en werken toe naar een grap of woordspeling in de laatste regel en de titel is dan ‘Op een …..’  en op die puntjes staat dan de diersoort.
Ik lees u er aan aantal voor:

Op een konijn
Bij Noordwijk zwom een nat konijn
te midden van een school tonijn
‘Tja,’ sprak het beest, ‘dat tomt er van
als men de ta niet zeggen tan.’

Broodje geschiedenis 5

Op een bok
In Siddeburen was een bok.
die machtsverhief en worteltrok.
Die bok heeft onlangs onverschrokken
de wortel uit zichzelf getrokken,
Waarna hij zonder ongerief
zich weer in het kwadraat verhief.
Maar ’t feit waardoor hij voort zal leven
is, dat hij achteraf nog even
de massa die hem huldigde
met vijf vermenigvuldigde.

Een uitstapje: Kees Stip heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog o.a. in de buurt van Siddeburen ondergedoken gezeten. In Siddeburen stond, eind jaren zestig, naar aanleiding van dit gedicht, een standbeeld van een bok. Er ontstond een dorpsruzie over de plaats van het standbeeld, waarna er uiteindelijk een tweede standbeeld van een bok gemaakt werd en het dorpje op twee plekken via een standbeeld aan het gedicht van Kees Stip refereerde.

Op een bij
Er was een bij te ’s-Gravenhage
die antwoord wist op alle vragen.
Toen men hem moeielijk genoeg
‘Wat was was eer was was was?’ vroeg
werd hij de winnaar van de quiz
met ‘Eer was was was was was is.’

Broodje geschiedenis 6


Op een woerd
‘Den Haag’, zo sprak een woerd, ‘is blijkbaar
per trein uit Utrecht onbereikbaar.
Want telkens als ik het probeer
begint een goudgebiesde heer
zijn longen vol met lucht te happen
en roept dan: ‘Woerden overstappen!’

Dit gedicht hangt op een pilaar op station Veenendaal-Centrum.

Op een kalkoen
Te Cuyk bestelde een kalkoen
voor zestig centen dennegroen,
een ster tien slingers, twintig kaarsen,
zes rode ballen en een paarse,
alsook het boek van J. van Meurs:
Vermommingen voor amateurs.
‘Ik ben’, zo sprak het beest benauwd,
‘met Kerstmis liever boom dan bout.’

Broodje geschiedenis 7


Op een made
Dit weekend ging een groepje maden
in Scheveningen pootjebaden.
De welbespraakste van het stel
sprak: ‘Makkers, merken jullie wel?
Er zien hier heel wat maden bij
die made zijn in Germanij.’

Op een geit
Een geit heeft laatst in Duivendrecht
een porseleinen ei gelegd,
zo sierlijk, dat het zelfs in Sèvres
beschouwd werd als een oeuf de chèvre.
‘Ik heb al leggend,’ zegt zij zacht,
‘heel diep aan iets heel moois gedacht.’

Ik weet niet of dit nu precies de bekendste dierengedichten van Kees Stip zijn, maar ze behoren in ieder geval tot de groep bekendste dierengedichten van hem.

Broodje geschiedenis 8

Als we bedenken dat Kees Stip zijn dichterscarrière begonnen is met het maken van parodieën, lijkt het passend om een parodie op zijn dierengedichten te maken. Ik deed dat als stadsdichter van Veenendaal in 2013 en ik heb u juist deze dierengedichten voorgelezen, omdat ik daarmee in deze parodie ‘aan de haal’ ga:

Ode aan Kees Stip
Een vers waaraan u wat beleeft,
mits u Kees zelf gelezen heeft:


Bij Noordwijk zie ik een konijn,
zwemmend in een school tonijn.
Het diertje heeft een spraatgebret
en zwemt daardoor nogal voor get.

Bij Siddeburen hoort een bok,
die daar nogal de aandacht trok.
Hij rekende niet helemaal
op toeschouwers op deze schaal.

In ’s-Gravenhage woont een bij
die steeds het goede antwoord zei.
Hij wist, als slimste van de klas,
dat alles is wat het ooit was.

In Woerden staat op het perron
één die Den Haag niet halen kon.
Hij is de trein daar uitgeschopt
door iemand die hem Trijntje Fopt.

In Cuyk maakt een kalkoen het boud.
Hij heeft zijn tas hier volgestouwd
en denkt daarmee – vermomd – wel even
de kerstdagen te overleven.

In Scheveningen op het strand,
is een stel maden aanbeland.
Germaanse maden zijn het niet.
’t Is made in China wat je ziet.

In Duivendrecht is er een geit
wel tot een meesterwerk bereid.
In t Frans is dan zo’n meesterwerk
als woordspeling zelfs ijzersterk.

Maar ’t sterkst wordt hier toch aangeStipt
Dat niemand aan de meester tipt.


Wanneer we vaststellen dat Veenendaal de laatste jaren veel aandacht voor Kees Stip heeft, kun je concluderen dat Veenendaal Kees Stip omarmd heeft. De vraag is echter of Kees Stip dezelfde warme gevoelens voor Veenendaal had.
In zijn dierengedichten, waarin toch in vrijwel elke eerste regel een plaatsnaam voorkomt, wordt Veenendaal niet genoemd.
Ik ben maar zo vrij om mezelf – als stadsdichter – nogmaals te citeren:

Op een dichter
Een Veenendaalse top-poëet,
die dieren in zijn dichtwerk deed,
beschreef met kennelijk plezier
de herkomstplaats van ieder dier.
Toch kwam – en ik las ze allemaal -
niet één zo’n beest uit Veenendaal.

Dit kan bijna niet anders dan een bewuste keuze van Kees Stip zijn. Het had makkelijk gekund. Hij gebruikt plaatsen als Roosendaal en Bloemendaal. Die hadden - metrisch gezien - prima door Veenendaal vervangen kunnen worden. Hij koos daar niet voor.

Het dichtst bij huis, namelijk in Emminkhuizen (een buurtschap in de gemeente Renswoude), komt hij nog in dit dierengedicht:

Op een haan
Te Emminkhuizen biedt een haan
zich desgewenst als wekker aan.
‘Mijn veerwerk’, schrijft hij ‘is perfect.
U wordt ruim honderdmaal gewekt
op één gedicht van Trijntje Fop,
want dat windt mij geweldig op.’

Broodje geschiedenis 9


Op latere leeftijd ging Kees Stip sonnetten schrijven. Die zijn minder bekend, maar zeker de moeite van het lezen waard. Zeker voor Veenendalers. U vindt ze vooral in het boekje ‘Au! De rozen bloeien’, verschenen in 1983. Ook in deze sonnetten noemt hij Veenendaal niet, maar omdat hij in deze gedichten terugkijkt op zijn leven en vooral ook op zijn jeugd, gáán ze vaak wel over Veenendaal en voor wie weet dat hij in Veenendaal geboren is, is dat ook herkenbaar.
Tegenover ons gemeentehuis hangt (zeer groot) het sonnet ‘Het fietsje’ aan een muur. Dat leren fietsen deed Kees Stip op de Nieuweweg.
Ik neem u mee naar twee andere sonnetten. In het eerste staan we in de achterkamer van Stips geboortehuis aan de Nieuweweg (aan de voorgevel van dit geboortehuis is jaren geleden een koperen plaatje bevestigd met de mededeling dat hier Kees Stip geboren is). De jonge Stip kijkt door dat achterraam naar de Nieuwe Molen en ziet eerst de molen niet, omdat het erg mistig is, maar later duikt de molen weer uit de mist op:

Broodje geschiedenis 10

Mist
Kijk eens naar buiten: alles is gestolen.
Maak maar een platte neus tegen de ruit.
De dieven zijn verdwenen met de buit:
de bomen en de huizen en de molen.

Vriend Hampie zegt: “Het is omdat wij dolen
en fietsen buiten godes raadsbesluit.
God met zijn gommetje gom alles uit
wat niet door dominee is aanbevolen.”

En ik zei verontwaardigd en ontdaan:
“Ze hebben binnen alles laten staan,
en wij zijn toch beslist niet zulke vromen.”

Maar kijk, daar komt de zon, je ziet de bomen
de huizen en de molen, wat een feest!
Daar zijn ze weer, terug van weggeweest.

Hampie, is Hamp van Schuppen, en met die achternaam zijn we ook onmiddellijk in Veenendaal. Verder dient zich in dit gedicht een lichte ironie m.b.t. de godsdienst aan. Een ironie die in feite meer is, namelijk een regelrechte afkeer.
De vader van Kees Stip was een bekende Veenendaler: mede-oprichter van de gymnastiekvereniging Sparta, voorzitter van Oranjedag en ook bestuurslid van de Veenendaalse badinrichting. Dit was een met drijvende linten afgezet stuk omleidingskanaal met kleedkamers langs de kant, waar de Veenendalers konden zwemmen en leren zwemmen, voordat er zwembaden waren. Ook Kees Stip leerde hier zwemmen, met opgeblazen varkensblazen om te blijven drijven:

Broodje geschiedenis 11

Zwemmen
Twee varkensblazen heb ik aan mijn lijf:
een kikker die verkeerd heeft leren kwaken.
Records zijn er voorlopig niet te maken.
Ik mag al dankbaar zijn wanneer ik drijf.

Had ik tenminste kieuwen aan mijn kaken,
het water was een aangenaam verblijf.
Verdrinkingsangst maakt alle spieren stijf
Nu geen paniek om in paniek te raken.

Al sla ik met mijn handen en al spat
ik watertrappend water op zodat
het schuimend opstuift in een regenboog -
het draagt mij niet – Van water is heel tastbaar
het draagvermogen niet met mij belastbaar.
Mijn zinkgehalte is misschien te hoog.

Broodje geschiedenis 12

Niet alleen in Veenendaal zijn er gedichten van Kees Stip op muren te vinden. In Utrecht, in het Hanengeschrei is ook een gedicht van Stip te vinden. Hij studeerde Latijn en Grieks in Utrecht en stond op die plek ooit met een meisje te zoenen. In 1994 las hij – tijdens de Nacht van de poëzie – zelf dit gedicht voor en omdat dat op cd is vastgelegd, kan ik u nu de meester zelf laten horen:

Het Hanengeschrei
Ik heb haar gezoend in het Hanengeschrei
bij de automaat aan de Choorstraat
terwijl ze garnalenkroketjes at
of wat daar gewoonlijk voor doorgaat.

Er glommen lichtjes op haar lip
van een eenzame oude lantaren.
In de verte knarste de Zeister tram
en de avondwind woei door haar haren.

Ik zei tegen haar: ‘Doe die lichtjes uit,
anders sta ik niet meer voor mezelf in.’
En toen ze weer aangingen zette de Dom
het voorspel van kwart over elf in.

Voor deze zoen mag de duivel mijn ziel
en mijn lichaam de schilleboer halen.
Ik proefde de eeuwige zaligheid,
en een klein beetje ook de garnalen.

Dit gedicht schreef Kees Stip in 1935 en het is o.a. terug te vinden in de verzamelbundel ‘Lachen in een leeuw’.
Met het noemen van het jaartal 1935, naderen we de Tweede Wereldoorlog. Stip heeft voor de oorlog in Kampen een officiersopleiding gevolgd en is in mei 1940 als luitenant/verbindingsofficier betrokken bij de oorlogsgebeurtenissen rond de Grebbeberg. Hij gaat op de motor de stellingen af en maakt de enige ons bekende foto van brandende huizen aan de Kerkewijk.

Broodje geschiedenis 13

We hebben nu gedichten gevonden waarin hij Veenendaal aanduidt, maar noemen doet hij zijn geboorteplaats niet. Dat doet hij wel in proza, in ‘Geen punt’, verschenen in 1998, waarin hij in losse fragmenten terugkijkt op zijn leven.
Ik citeer van bladzijde 10:

De inwoner van Veenendaal waren in mei 1940 een week lang geëvacueerd naar Ammerstol. Ze schonken hun gastheren kerkramen.
De inwoners van Wageningen waren het laatste oorlogshalfjaar geëvacueerd naar Veenendaal. Toen de Wageningse cafés weer opengingen, stond daar: AAN VEENENDALERS WORDT NIET GESCHONKEN.

Broodje geschiedenis 14

En op de bladzijden 79 t/m 81 vertelt hij hoe hij ertoe gekomen is een Veens volkslied te schrijven.

Hamp van Schuppen (daar is die naam weer) , een vooraanstaand Veenendaler, verzocht mij een ander Veens volkslied te maken dan het bestaande: ‘O, Veenendaal (bis), wat is je boerkool lekker’ (wijze ‘O, Tannenbaum; Ik voelde niets voor die opdracht. Totdat ik op een dag de telefoon aannam en ik van dezelfde Hamp van Schuppen te horen kreeg: ‘Dokter Roodenburg vraagt of je even bij hem komt. Je vader heeft kanker.’
Mijn vader die erbij zat, vroeg: ‘Wie is dat?’
Ik: ‘Hamp van Schuppen.’
Mijn vader: ‘Waarom belt hij?’
Ik: ‘Of het Veense volkslied al af is.’ (Ik kon toch niet zeggen: ‘Je hebt kanker.’)
Mijn vader: ‘Is dat dan nog niet af? Je moet het dadelijk afmaken.’ Dat deed ik.

Het lijkt een wat vreemde omweg om aan een patiënt te vertellen dat hij kanker heeft, maar misschien ben ik niet in staat dat in die tijd te plaatsen. Zeker is dat het volkslied afkwam. Ik citeer de eerste strofe:

Daar ligt, waar Utrechts heuvelrij
zich heft naar de planeten,
een lustoord in een lustvallei;
daar kan zich niets mee meten.
Want nergens is de lucht zo blauw
als tussen Rhenen en Renswou.
Daar mengt zich met sirentaal
der schapen blij gemekker:
O Veenendaal, o Veenendaal,
wat is je boerkool lekker!

Het lijkt mij niet heel vreselijk dat dit volkslied weinig tot niet gezongen wordt. Het is te beschouwen als een jeugdwerk en misschien wel als een jeugdzonde van Kees Stip. De dichterlijke geest van Stip toont zich al wel in het begin van de derde strofe:

Maar heerlijk rijst daar bovenal
een Venus uit de venen
met wie ik mij verloven zal
of anders met geenene…..

Achter mij ziet u al een tijdje het originele typoscript van dit volkslied. Ik kreeg het in 2013 – toen ik stadsdichter werd – van de Dordtse uitgever Henk Verweerd, die de rechten op al het werk van Kees Stip bezit.

Broodje geschiedenis 15


Zo zijn we via het werk van Kees Stip bij zijn jeugd in Veenendaal terechtgekomen. Geboren aan de Nieuweweg, verhuisd naar de Kerkewijk en stammend uit een bekende Veense familie. Op de oude begraafplaats aan de Weverij is nog de steen van het familiegraf van de Stips te zien. Overigens is dit geen begraafplaats meer. Het is nu een park en de stenen langs het middenpad zijn daar na de ophoging van het terrein neergelegd. Ze liggen dus niet meer boven de oorspronkelijke graven.

Een heel korte levensbeschrijving van Kees Stip vindt u in de Cultuurfabriek, op de rode wand in het restaurantgedeelte. Het is op verzoek van de gemeente Veenendaal geschreven door de dichter Ivo de Wijs, die bevriend was met Kees Stip. Ivo de Wijs reed af en toe ook naar Kees Stip, die al jaren in het Oostgroningse Sellingen woonde.  We weten dat De Wijs ooit, uit zijn auto stappend, tegen Stip zei: ‘Je woont ver weg, Kees.’ Waarop Kees Stip antwoordde: ‘Jij ook, Ivo.

Broodje geschiedenis 16


Ik neem kortheidshalve dit gedicht even met u door en dan zult u zien dat ik een deel van zijn levensgeschiedenis bij het bespreken van de gedichten al heb ‘aangestipt’:

Een vers voor Stip en Veenendaal
We moeten zuinig zijn op onze dichters
En gul zijn met waardering en begrip
Zij geven ons bewolkt bestaan iets lichters
Dat geldt in het bijzonder voor Kees Stip
Zijn poëzie blijft balsem voor de oren
Zo erudiet zo leuk, zo muzikaal
En waar, vraag ik u, werd Kees Stip geboren?
Hij werd geboren hier in Veenendaal

Kees Stip schreef:
Daar ligt, waar Utrechts heuvelrij
zich heft naar de planeten,
een lustoord in een lustvallei;
daar kan zich niets mee meten.
Want nergens is de lucht zo blauw
als tussen Rhenen en Renswou.
Daar mengt zich met sirentaal
der schapen blij gemekker:
O Veenendaal, o Veenendaal,
wat is je boerkool lekker!

In Veenendaal begon Kees Stip te schrijven
Hij wou studeren, deed Latijns en Grieks
Maar hij werd dichter, en dat zou-ie blijven
Zijn lichte verzen hadden iets unieks
De oorlog kreeg zijn pen niet tot bedaren
Zijn Dieuwertje verscheen zelfs illegaal
En in het laatste van die bange jaren
Kwam hij in stilte t’rug naar Veenendaal

Kees Stip heeft zijn geboortegrond verlaten
Hij ging naar Sellingen, ver hier vandaan
Maar wie hem liefhad, hield hem in de gaten
En klopte graag bij Kees en Katja aan
Hij dichtte verder aan zijn rijke werken
Zijn dierenverzen waren magistraal
En zonder dat Kees Stip het leek te merken
Werd hij de Grootste Zoon van Veenendaal

Wie Paaltjens zegt (of HaverSchmidt), zegt Leiden
En Roland Holst was Bergen, inderdaad
En niemand kan Joost van den Vondel scheiden
Van Amsterdam en van de Warmoesstraat
Wij associëren dichters met hun steden
Zo kom ik aan het eind van mijn verhaal
Uw burgemeester hoopt met recht en en reden
Dat Stip verbonden blijft met Veenendaal

In mijn verhaal heb ik mij, gezien de tijd die ik hier had, vooral gericht op Kees Stips  werk als dichter. Ik realiseer mij dat ik hem daarmee tekort doe; er is ook veel te vertellen over zijn werk bij het Polygoonjournaal of bijvoorbeeld over de teksten die hij voor Wim Kan schreef.

Broodje geschiedenis 17


Afsluitend mag ik vaststellen dat Veenendaal er veel, zo niet alles aan gedaan heeft om de naam Kees Stip aan Veenendaal te binden. Voor ons was hij een Veenendaler.
Laat ik daar twee nuances bij aanbrengen:
- Hij is geboren in Gelders Veenendaal. In zijn paspoort zal dus Ede gestaan hebben.
- Kees Stip zelf heeft nooit blijk gegeven van warme gevoelens voor zijn geboorteplaats.

Sterker nog: hij sprak en schreef met afkeuring over het koningshuis en over religie. Dat laatste zal niet bij alle Veense politieke partijen bekend zijn geweest, toen men besloot een plein in het centrum van Veenendaal naar hem te vernoemen. Gelukkig is dat wel gebeurd en ik heb geprobeerd aan te tonen dat in ieder geval zijn dichtwerk alle aanleiding geeft om hem te blijven eren.

Mats Beek