Van zwart haar moet 'k zo huilen.
Van blond krijg ik 't benauwd...:
ach! vind je 't erg als jij vannacht
je bromfietshelm ophoudt? (Lévi
Weemoedt, Van harte beterschap, blz. 90)
Als alle haren staarten zijn van diertjes, die in onze
hersenen wroeten,
is deze man vast een professor, dacht Theophilus.
(Belcampo,
Als zijn fantasieën, blz. 38, Liefdes zegepraal 1)
De meeste vrouwen gebruikten hun oren alleen om hun
haar naar achteren te houden.
(Vonne van de Meer, Ik verbind
u door, blz. 67)
Haast
Op onhaastige voeten keerden wij telkens weer
naar dezelfde plaatsen en lieten de zon toe
tot in het laatste plekje schaamte, (Eddy van Vliet,
Juli (fragm.), Meulenhoffs dagkalender Nederlandse poëzie
1993, 14 juli)
Niks mis met haast.
Zonder koorts geen genezing.
Haast is hartstocht.
Je moet alleen zorgen dat ze geen bezit van je neemt.
Je moet haar kunnen beteugelen.
(Koos van Zomeren, Alles is
begonnen. blz. 48)
Haat
Het was een haat-liefde verhouding,
maar liefde met hele kleine lettertjes en haat met hele grote.
(Herman Bode
over Joop den Uyl als minister
van Sociale zaken en Werkgelegenheid
in het kabinet van Agt/den Uyl/Terlouw
in Herinneringen aan Joop den Uyl, samengesteld door Marja
Wagenaar, blz. 65)
Blinde haat immers wil de tegenstander
niet kennen doch alleen maar haten.
Hij voorvoelt dat een nadere kennismaking de haatgevoelens verzacht,
ja dat zelfs de eenvoudigste interesse hen naar de achtergrond
verdringt.
(Bertus Aafjes,
Morgen bloeien de abrikozen, De ogen van de cholera, blz. 73)
Tegenwoordig vraag ik me af of
ik wel in staat ben te haten.
Is het niet pervers haat in te ruilen voor melancholie?
Is het onvermogen om te haten geen liefdeloosheid in extremis?
(Koos van Zomeren,
Een jaar in scherven, blz. 94, 08-04-1987)
Ik weet dat zij die haten, daar
hun gegronde redenen voor hebben.
Maar waarom zouden we steeds weer de gemakkelijkste en de goedkoopste
weg moeten kiezen?
Ik heb daar zo sterk ervaren hoe iedere atoom haat, aan deze wereld
toegevoegd,
haar onherbergzamer maakt dan zij al is.
(Etty Hillesum, Het denkend
hart van de barak, blz. 37)
In ieder geval moet je tot het
laatst blijven haten.
Haat is de motor die laat zien dat je niets met je geboorte te
maken hebt.
Als ik langs brievenbussen kom met de mededeling
'ONGEVRAAGD DRUKWERK WORDT NIET GEACCEPTEERD'
denk ik altijd aan haat.
Als kind had ik dat al.
(A.L. Snijders,
Heimelijke vreugde 2, blz. 134)
Hagedissen
Ook hagedisjes, roerloos als een hieroglyph,
maar achter de brokaten kopjes kloppend leven,
en plots verschietend - maar 't bewegen
is even star als was het niet gebeurd -. (M. Vasalis,
Waterkant, vroeger, in: Willem Wilmink, Kinderen, blz. 83)
Hamsters
Huisdieren hebben bij ons geen geluk.
Onze hamster Albert knaagde het snoer van de schemerlamp door
en daarna deed-ie het niet meer.
Het snoer was te repareren.
Albert niet.
(Youp van 't Hek,
En het bleef nog lang onrustig in m'n hoofd, blz. 99, Muisdieren)
Handel
Ik maak liever een winst in modder dan dat ik een verlies
lijd in reukwerk.
(Bertus Aafjes,
Morgen bloeien de abrikozen, Een oog vol zand, blz. 159)
Er is al vaak op gewezen dat het latijnse woord negotium
(handel)
is samengesteld uit de woorden nec (niet) en otium (nietsdoen)
Men geeft de productieve arbeid een weinig waarderend accent wanneer
men het omschrijft als niet nietsdoen.
Maar voor de Romeinse edelman ging het in de eerste plaats om
zijn otium, zijn leisure, zijn dolce far niente.
Zijn levensvervulling bestond uit het voortdurend opnieuw beantwoorden
van de vraag
hoe dit otium cum dignitate, met waardigheid, kon worden gedragen.
(W.A.C. Whitlau
en H. van Praag, Het argument
van Solimon, blz. 36)
Handen
Na een uur vertrok ik weer, met moeite,
want ze hield bij het hek zo lang mijn hand vast
dat ik tenslotte de hoop opgaf en gewoon wachtte tot hij loskwam,
een apart probleem, want je kunt dat weer niet laten merken door
hem te verslappen.
Hoe bepalen twee mensen hoe lang ze elkaars hand vasthouden?
Ik heb daar vaak moeilijkheden mee.
(J.J. Voskuil,
Martelaarschap. Dagboeken 1965-1974, 23-08-1973, blz. 328)
Handenarbeid
Doen ze in die kleine-kinderschool ook aan slöjd
(sleut)?
Slöjd is een Zweeds woord dat ook bij ons gangbaar is.
Het betekent handenarbeid.
Het is het methodisch onderwijs waarbij men kinderen allerlei
dingen van karton, hout en klei leert maken.
Ook in het Engels en het Duits wordt dit onderrricht slöjd
genoemd.
(Dr. Marc Galle,
Voor wie haar soms geweld aandoet, deel 2, blz. 130)
Hanen
De haan, zo u weet, heeft tot taak te kraaien.
Het is echter niet zijn taak de dag te doen verschijnen.
(Bertus Aafjes,
Morgen bloeien de abrikozen, De charmeur der slangen, blz. 168)
Haring
Een ton haring,
die na krimping met nog meer haring moet opgehoogd worden,
is een kantje of haringvaatje. Een kantje haring bevat ongeveer
620 stuks haring.
Ons woord maatjesharing werd door vele andere talen opgenomen.
Oorspronkelijk luidde dit woord: maagdekensharing,
dit is haring waarbij de hom of kuit nog niet ontwikkeld is.
Nu zeggen we eenvoudig: maatjes.
(Dr. Marc Galle,
Voor wie haar soms geweld aandoet, deel 1, blz. 133)
Harpen
Daar klinken de harpen overal dwars doorheen.
Die stomme harpistes: er deugt er geen een. (Hans Dorrestijn,
Zes Hollandse taferelen, Grote zaal)
Hart
Ooit typeerde Adriaan
Morriën de tekenaar (Yrrah) met deze woorden:
"Harry is iemand die van zijn moordkuil een hart heeft gemaakt."
(Hub. Hubben,
Postuum, Yrrah maakte lezers dikwijls boos, De Volkskrant, 05-03-1996)
Het hart is de meest geknede, bewerkte, gemangelde
en bedrogen spier die we hebben.
Als in onze eeuw één orgaan in het menselijk lichaam
object is geweest van bedrog en infiltratie,
dan is het deze bloederige pomp.
(Connie Palmen, De vriendschap,
blz. 216)
Heden
Het heden is wel aardig,
maar het duurt zo kort.
(Jacob Israël
de Haan, Besliste volzinnen, blz. 12)
Heide
Nu is de heide blij getint
Met paarse bloemenkleur,
Nu is de zoete heidewind
Vol zoelen honinggeur, (Jacqueline
E. van der Waals, Bloeiende hei (fragm.), Iris, blz. 27)
Heidenen
Een Hindoestaan, over wie Bea mij vertelde,
spreekt niet van christenen en heidenen,
maar van heidenen en niet-heidenen.
(Adriaan Morriën,
Ik heb nu weer de tijd, blz. 131)
Heiligen
Ik vraag me al een half leven af wat ik onder 'heiligheid'
versta.
Jezus is een heilige.
Vincent van Gogh ook.
Lucky Luke misschien, maar dat weet ik niet helemaal zeker.
(Nicolien Mizee,
De porseleinkast, blz. 308)
Heimwee
Heimwee, zo weten deskundigen nu, berust niet op een
te hechte band met de ouders
maar, integendeel, op een onvoltooide en problematische relatie
met hen.
Dat kon ik niet weten,
en evenmin wist ik toen dat de heimweelijder zijn gehele leven
naar dat huis blijft zoeken
dat er al lang niet meer is,
niet wetend dat wat hij zoekt zijn 'laatste verblijf' is,
waarvan Prediker 12:5 spreekt. ('En de rouwklagers staan op straat
al te wachten.)
(Gerard Reve,
Zondagmorgen zonder zorgen, blz. 47/48, Zelf kamperen)
Het grote probleem van Het Gevoel is dat het niet nauwkeurig
beschreven kan worden.
Het doet zich alleen voor als je op reis bent
en dan belet de ellendige hevigheid ervan elke adequate schriftelijke
neerslag.
Weer this lijkt Het Gevoel een hersenschim, iets irreëels,
iets waarover jej e hooguit kunt schamen,
iets wat toch eigenlijk gezeur lijkt,
iets wat je niet serieus hoeft te nemen.
(Maarten 't Hart,
Een havik onder Delft, blz. 101)
Toen hij opzijkeek naar de lucht
en hoog achter de Westertoren, tegen het bleke donker van de hemel,
grote, pluizige, zwarte wolken bewegingloos boven het geweld en
de lichten van de stad zag hangen,
kwamen er onverhoeds tranen in zijn ogen van de heimwee,
zonder dat hij had kunnen zeggen waarnaar hij heimwee had.
(J.J. Voskuil, Het A.P. Beerta-Instituut.
Het Bureau 4, blz. 402/403)
Ik ben altijd jaloers geweest
op mensen met heimwee.
Dat je zo naar huis verlangt (en de mensen die in dat huis wonen,
neem ik aan)
dat je vervroegd naar huis vliegt vanuit een of andere fijne exotische
plek.
Ik verlang nooit naar huis, erger nog:
als ik thuis ben verlang ik naar weg zijn.
De Duitsers noemen dat Fernweh.
(Jelle Bandt Corstius,
Arctisch dagboek, blz. 10)
Hel
Hoe weet jij, vroeg Aldous
Huxley,
dat de aarde niet de hel is van een andere planeet?
(Gerrit Jan Zwier,
Allemaal projectie, blz. 34)
Als ik met die gereformeerde inteeltkoppen
de eeuwigheid in moet,
verkies ik de hel, want daar komen misschien een paar aardige
mensen.
(Jan Wolkers, Humo, 26-05-1988)
Held
Een held is niet iemand die zijn uiterste best doet
een held te wezen.
Hij mag niet op zijn tenen staan.
Hij dient het zijns ondanks te zijn.
Het heroïeke ontstaat altijd als nevenprodukt van iets anders
en moet terloops gebeuren.
Natuurlijk, het is de hoofdschotel, maar het hoort als toegift
te worden opgediend.
(Godfried Bomans,
Van de hak op de tak, blz. 13,
Het ruikt hier naar gas, Een poging tot begrip van Karl May)
Helden worden bij voorspoed niet
overmoedig en bij tegenspoed niet moedeloos.
(Erasmus,
Geciteerd door A. v.d. Glind, Erasmus, Europeaan, humanist, christen,
blz. 36)
'Wat is een held?
Iemand die straffeloos onvoorzichtig is geweest.'
(W.F. Hermans, motto in 'Ik
Jan Cremer')
Man schijt peultjes, maar doet
zijn plicht.
(Jacob Vis, Morren)
Helden in onze tijd zijn niet meer
in de eerste plaats degenen die zich blootstellen aan de dood,
maar degenen die de kans op marteling aanvaarden.
(Rudolf van Lier, Tirade 215/216,
mei-juni 1976, blz. 344)
Door één moord wordt
iemand een misdadiger,
maar door vele moorden een held.
(Erasmus, Aforismen, blz.
8)
Helder
'Hoe is het nou met haar moeder?'
'Hetzelfde. Maar ze heeft soms haar heldere momenten.'
'Ja,' zei Eduard, 'dat ken ik. Die heb ik ook wel eens.'
(Peter van Straaten,
Luxe-verdriet, blz. 176, De feestdagen)
Helpen
'Wat doe je nou Jochem!' riep Berend toen hij het huisje
binnenkwam.
Jochem stond boven op een stoel.
Van de balk hing een dik touw met een strop.
Daar had hij zijn kop in.
'Dat zie je toch,' zei Jochem nijdig, ' ik ga mezelf ophangen.
Ik zie er geen gat meer in. Wil je me helpen?
Schop die stoel dan weg.'
'Waar leven is daar is hoop,' zei Berend.
'Kom op, waar gaat het nou helemaal om. Het is vast niks.'
'Noem dat maar niks! Al mijn geld vergokt.
Alleen maar schulden, en niemand leent me geld.'
'O, als het dat is,' zei Berend, 'dan wil ik je wel helpen,'
En hij schopte de stoel weg.
(R. Anker, F. Pijlman,
J. Verhallen, Nooitgedacht, tekst achterkant)
Hemel
Het pad tussen de hemel en de hel is smaller dan een
haar.
(Bertus Aafjes,
Morgen bloeien de abrikozen, De verboden extase, blz. 9)
Als er een hemel is, hoop ik dat
je je daar geuren (van vroeger) zult kunnen herinneren
zoals je je melodieën kunt herinneren.
(Maarten 't Hart
in: Ik herinner mij, blz. 67)
Herdenken
Heisa heisa, getrouw tot in den doet.
Goed denken doen ze matig,
Maar herdenken doen ze goed. (Hans van
Deventer, De mars van de leuzen, 1965,
in: Jacques Klöters en Kick van der Veer,
Ik zou je het liefst in een doosje willen doen, blz. 128)
Wij zijn herdenkers.
Rembrandt driehonderd jaar geleden geboren.
Vijfenzeventig jaar cabaret in Nederland.
Vijfentwintig jaar geleden bevrijd.
Wat koeien met hun voedsel doen, doen wij met onze gedachten.
(Wim Kan, De dagboeken
van Wim Kan 1968 - 1983, 13-04-1970, blz. 46)
Herfst
'Het is herfst, als u mij toestaat,' zei de knecht.
'De vogels trekken en de gedachten borrelen;
het is allemaal heel betreurenswaardig.'
(Bewogen aanhalingen, een onthullende lijst citaten
uit de verhalen van Marten Toonder,
blz. 32)
Heer Bommel was bezig op ongeschoolde
wijze herfstbladeren aan te harken.
(Bewogen aanhalingen, een onthullende lijst citaten
uit de verhalen van Marten Toonder,
blz. 39)
Het wordt weer herfst, het wordt
weer herfst
Want de bejaarden trekken naar het warme zuiden
(Rients Gratema,
Een nieuwe lente, Zij kon het lonken niet laten, blz. 44-45)
'Zodra we met ons vijven zijn,
vliegen we verder in een V',
kwaakten de vier eenden hijgend.
(Koot & Bie,
Bescheurkalender)
het is 4 oktober, maar nog
mooi, windstil weer,
de bomen staan er roerloos bij
als voetballers wanneer het volkslied gespeeld wordt
dit is de klare zang van de herfst
natuurlijk, het verval heeft ingezet,
maar heel rustig, vriendelijk-ingetogen
op de tafel staat een schaal met bruin-glimmende
kastanjes
calamiteiten voorbehouden
zullen zij eerder verschrompelen dan ik (C. Buddingh',
Dagboeknotities 1977-1985, blz. 352, 4-10-1979)
Uit de noord kwam de najaarswind
gevaren,
treurige kaalslag in de eikeblaren;
eensklaps ontdekte ik een duivenest
in takken die voorheen onzichtbaar waren. (Max Dendermonde,
Twaalf kwatrijnen in Het geheim van de miereneuker, blz. 17)
Ede [Gelderland, paddestoelenexecutie]
- Een lezer van het blad de Edese Post heeft
na een bericht verkeerd begrepen te hebben
een ware verwoesting aangericht onder de paddestoelen in de bossen
rond Ede.
Het plaatselijke IVN had een oproep geplaatst voor een paddestoelenexcursie,
maar de man had gelezen: executie.
Hij volgde de door het IVN opgegeven route en vernielde alle zwammen
op zijn pad.
Onder andere Amanita muscaria (vliegenzwam), russula emitica (Braakrussula),
kilo's boletus édulis (kilo's eekhoorntjesbrood) de russula
vesca of smakelijke russula,
amanita rubescens of parelamaniet en de schubbige buidelzwam
waarvan ik helaas de Latijnse naam niet meer wil geven.
De man, een 55-jarige Edenaar, had zijn naam in alle elfenbankjes
(trametes versícolor) gekrast
waardoor de politie hem op het spoor is gekomen.
De man verklaarde tijdens het verhoor een hekel aan paddestoelen
te hebben gekregen
na in zijn jeugd verkeerde cantarellen (cantarellen) gegeten te
hebben.
tegen hem is proces-verbaal (processis verbalis) opgemaakt.
(Hans Dorrestijn,
Dorrestijns Pers Agenstschap, blz. 33)
Het was pas herfst geworden,
maar de bomen waren al kaal;
vol schimmel en draadhippel.
Sommige waren zelfs omgevallen door gebrek aan levensvreugde,
en ik vrees dan ook dat we hier een staaltje van verzuring voor
ons zien.
(Marten Toonder,
Tom Poes en het Bommel-verschiet,
in "Als u begrijpt wat ik bedoel", de taal van Marten
Toonder, blz. 58)
De boomen dorren in het laat
seizoen,
En wachten roerloos den nabijen winter
Wat is dat stil, doodstil ik vind er
Mijn eigen leven in, dat heen gaat spoên. (Willem Kloos)
Het is rustig, droefgeestig
weer.
Tussen de bomen, waarvan de bladeren zich stil houden uit angst
om anders te vallen,
hangt een timide mist.
Een paar straten verder klinkt het zachte geblaf van een hond.
In de webben hamsteren spinnen de laatste insekten.
De lucht is bedekt.
strepen helder licht geven de plaats aan waar de zon achter de
wolken schijnt.
(Maarten 't Hart,
De kroongetuige, blz. 136)
Nog waren alle bloemen niet
gedord,
nog stonden alle bomen vol in blad.
Maar in hoe korte tijd verandert dat!
Vraag het de man die morgen tachtig wordt
en gisteren nog vijfentwintig was. (Jules de Corte,
Afscheid (fragm.), Ons poëtisch Dichtersland, blz. 29)
Dorre blaren dwarlen langs
de ruiten,
Bleke dagen dalen in mijn ziel,
Die zo herfstig als de tuin daarbuiten
Stil ligt onder 't dode loof dat viel. (P.N. van Eyck,
Dorre blaren (fragm.), Is dit genoeg: een stuk of wat gedichten,
blz. 94)
Al dagenlang vlagen regen.
In de bossen ruikt het naar whiskey;
sommige bladeren
hebben al precies die kleur. (Hans Andreus,
HP/De Tijd, 07-11-97)
Bij ons in de polder - ik zeg
het achteloos, een beetje tussen neus en lippen door.
Het is net of bij ons in de polder de herfst almaar doffer wordt.
Het groen verkleurt niet goed, het blad verflenst en valt.
(Koos van Zomeren,
De bewoonde wereld, blz. 197, Verstand, Uit: Het eeuwige leven)
Zo is het zomer. Alles leeft
intens.
Dan is het najaar. Blad na blad verkleurt.
De lentes en de winters van een mens,
Wat is er toch met allemaal gebeurd? (Jan Kal,
De september van mijn jaren (fragm.), Meulenhoffsdagkalender Nederlandse
poëzie 1994, 15 september)
Teder en jong, als werd het
voorjaar
maar lichter nog, want zonder vruchtbegin,
met dunne mist tussen de gele blaren
zet stil het herfstgetijde in.
(M. Vasalis, in Wilminks keus
II, blz. 27)
Aan het eind van het jaar, als
zij het groene gewaad van wéér een jaar moeten afleggen,
worden de anders zo boerse bomen ijdel.
elk wil zijn eigen kleur doodshemd,
met een vleugje meer kleur van dit of een vleugje meer kleur van
dat erop.
Ja, elk blad wil zijn eigen dood: paars of purper, goud of zilver,
rossig of rood.
(Bertus Aafjes, In de schone
Helena, blz. 62, Herfst in het Geuldal)
Een bittere avond en de blaren
gouden,
Mijn liefste, in dit zwaarmoedig herfstseizoen:
Wat kan een eenzaam mens nu beter doen
Dan zacht gestemd veel van een ander houden;
(J. Greshoff, Alleen (fragm.),
Is dit genoeg een stuk of wat gedichten, deel I, blz. 111)
Wanneer de herfst komt de
opluchting. Men is tot in de grond
vermoeid en leeggegeten, heeft te weids en onverhoeds gebloeid.
Wie luistert beluistert de schrille zang van angst onder koepels
van zomerzon. Het lichaam ligt verdoofd op het znd; wie durft
weet dat hij wacht, op lucht.
(Anna Enquist, Een herfstlied
(fragm.), Een nieuw afscheid, blz. 29)
Geen troost valt aan het
najaar te ontlenen,
de bladeren verworden in de goot
en de gelieven zijn voorgoed verdwenen.
(Jean Pierre Rawie, Voorgoed
(fragm.), Geleende tijd, blz. 20)
We kunnen het niet horen,
maar wie weet met welke kreet een blad onwillig loslaat en neerdwarrelt.
Ik huiver bij de gedachte en dank mijn doofheid.
(Hafid Bouazza, Een beer in
bontjas, blz. 5)
Een kind loopt tussen grote
mensen door,
en het verzamelt in zijn kleine handen
een herfstbouquet van rode blaren voor
de jonge vrouw die ginder aan komt wand'len.
(J.W. Schulte Nordholt,
Het kind (fragm.), Levend landschap, blz. 11)
Het herfstlicht is zo wit
en mild
onder de gele val der blaren.
Het leven is al bijna dood.
(J.W. Schulte Nordholt,
Herfst (fragm.), Levend landschap, blz. 21)
Nergens anders kan de wereld
zo druipend en droevig zijn,
het platteland zo rottend onherbergzaam en de straten zo uitgestorven
onder de regenvlagen
als in de late herfst in Holland.
En nooit is de grote stad dan zo troostrijk
en bieden de beslagen ramen van cafés zoveel beloftes van
warmte en schuilen bij elkaar voor de winter komt.
(Annejet van der Zijl, Sonny
Boy, blz. 13)
Alle krachten zijn gegeven
Alle willen zwijgt in rust
Alle bloemen staan te wachten
Tot ze worden uitgeblust
(Joh. C.P. Alberts, Stille
herfst (fragm.), Retraite, blz. 30)
De hele zomer kijk je tegen
een egale groene wand aan.
Dan verschijnt het eerste geel boven in dit groen
en dat breidt zich langzaam uit,
langzaam valt die wand in afzonderlijke bomen uiteen.
Dat is de herfst: bomen die hun vermomming afleggen en zich eens
uitschudden.
(Koos van Zomeren,
Het bomenboek, blz. 20)
Een blad, het dwarrelt neer
en nu het drijft
aarzelt het als een hand die bijna schrijft,
ligt op het water stil in rimpelingen
totdat het zinkt, en dit is wat er blijft. (F.L. Bastet,
Water, Drieluik, blz. 30)
Het jaar gaat liggen als
een huivrig beest,
schurftig, doodmoe, maar nog met vorstlijk grommen.
Slechts voor de jeugd tracht hij zich te vermommen,
in de kastanjelanen wel het meest.
(Max Dendermonde, Herfst,
fragm., Eiland van Circe, blz. 40)
De Zomer sterft, de bladen
bruinen,
De boomen welken voor en na,
Van al de bloemen in de tuinen
Bloeit schoonst de roode Dahlia.
(Frans Bastiaanse, Herfst,
frament, Natuur en leven, blz. 70)
De boomen waren er gaan roesten
door de ziekte van het najaar,
gelijk de tanden roesten door den herfst des levens.
(F. Bordewijk, De korenharp,
blz. 36)
In de polder gaat de herfst
op kousenvoeten.
Geen spoor van ophef hier.
Geen nutteloos vertoon van kleur, alleen een zekere verdoffing,
een gestaag voortschrijnende kaalheid-
het craquelé van populieren op de einder.
(Koos van Zomeren, Ruim duizend
dagen werk, blz. 195)
In de herfst
zijn de bejaarden op hun sterfst
(Marcel Verreck, Ik wou dat
ik twee hondjes was)
Herinneringen
Het is of onze jeugdherinneringen zorgvuldig in ons
onderbewustzijn opgeborgen liggen
als de waardepapieren in de kelders van een bankgebouw.
Zij wachten daar rustig totdat een stoutmoedige bankrover ze uit
hun isolement verlossen komt.
Die bankrover is 'de ouderdom'.
(Bertus Aafjes, De sneeuw van
weleer, blz. 75)
De mooiste herinneringen
bestaan uit spijt.
(Jan Brokken, In: Ik herinner
mij, blz. 28)
Wat men (bewust) vergeet
werpt een helder licht op wat men zich herinneren kan.
(Louis Ferron, In: Ik herinner
mij, blz. 57)
Wat mij veel boeiender
lijkt is de vraag: wat herinner ik mij niet?
Als ik daarover nadenk, blijk ik maar heel weinig te kunnen opsommen.
Dat komt natuurlijk omdat het heel moeilijk is je te herinneren
wat je je niet herinnert.
(Maarten 't Hart, in: Ik herinner
mij, blz. 63)
'Ik heb de herinnering,'
legt hij uit. 'Meer mag je niet verlangen.
Je moet je niet hechten als dat geen zin heeft.
Je moet doen wat je kan, maar je moet je niet vastklampen.'
(Koos van Zomeren, 1946 Verkenning
van een geboortejaar, blz. 45)
Herinneringen
zijn van niets
de plaats,
van fantoompijn,
van hartruis,
van implantaten
(Theo Verhaar, 6 (fragm.),
Valscherm voor Erasmus, blz. 48)
Herinneringen hebben in
mijn ervaring vaak zoiets als een kern -
ongeveer alsof er in je geheugen een piepkleine foto wordt bewaard,
de momentopname van iets wat niet verloren mag gaan.
Daaromheen kun je, als je hoofd daarnaar staat
(wat je lang niet altijd zelf bepaalt, maar wat je opgelegd kan
worden door prikkels van buitenaf,
een geur, een geluid, een onverwacht beeld)
de gebeurtenissen reconstrueren waarvan die kern het middelpunt
is,
een soort glanzende kiemcel.
(Willem van Toorn, Man op dak,
Goed geboekt 1998, blz. 131)
Beelden en geuren vloeien
ineen tot wat wij herinnering noemen.
Soms op de onverwachtste momenten en de onwaarschijnlijkste plaatsen
komt zo'n geur aanwaaien.
Dan snellen de beelden aan en brengen ons weer thuis in de verloren
wereld die zich niet laat buitensluiten.
(Bergman, De tijd te lijf,
blz. 69)
We raken langzaam los van
alle dingen,
Niets is er, dat ons nog verbergen kan,
Wij zoeken overal herinneringen,
Maar weten er de vruchteloosheid van.
(Gabriël Smit, Advent (fragm.),
met engelen en herders, blz. 11)
Het leuke van herinneringen
vind ik dat ze fout zijn,
want daardoor is vaak meer te begrijpen dan de bedoeling was.
(Leo Vroman, Warm, Roof, Nat
& Lief, blz. 9)
Herinnering is eene ongeneeslijke
ziekte.
(Jacob Israël de Haan,
Besliste volzinnen, blz. 28)
Ik kan me bijna niets
van mijn leven herinneren,
ik heb elke dag duizenden gedachten gehad en duizenden dingen
gezien
en ik heb duizenden dagen geleefd -
het is onmogelijk je dat te herinneren.
Maar omdat een leven zonder herinnering zo kaal is,
verzin ik mijn verleden.
(A.L. Snijders,
Heimelijke vreugde 2, blz. 224/225)
Herinnering is de troostende
stuiptrek van een leven,
een hogere soort van nageboorte.
(Dimitri Verhulst, De helaasheid
der dingen, blz. 38)
Momenten waaraan je terugdenkt
zijn niet mooi of lelijk,
dat weet je niet. In het beste geval lijken ze mooi.
Je bent de wesp in je glas vergeten,
de ruzie en de ontsteking in je pisbuis.
De helf van de herinnering heb je achter een muur geparkeerd
omdat hij niet spoort met wat je wilt onthouden
en de rest wordt gaandeweg opgetuigd.
(Joost Heyink, Proefverlof,
blz. 158)
Herinneringen zijn als
schuwe vogels die fladderen van dak tot dak,
die nauwelijks de toppen raken en weer zweven in de lucht.
(Albert Helman, De stille plantage,
blz. 7)
De herinnering is alles
wat mij is overgebleven.
O, mijn trouwe, o mijn nooit genoeg beminde herinnering!
Alles wat de herinnering zegt in mij wordt zoo mooi en zoo zoet.
Wij zien elkaâr aan. Wij alleen herkennen elkaâr altijd.
Ik hoor een stem, een welbekende stem.
Het is de stem van mijn herinnering.
En ik denk aan niets meer, en ik luister urenlang,
en droom en ween met mijn herinnering.
(Lodewijk van Deyssel, Het
IK, blz. 21)
Je herinnert je natuurlijk
bijna niets van je leven.
Je hebt miljoenen dingen en dingetjes meegemaakt,
maar je herinnert je er maar vijfentwintig.
De vraag is of de selectie willekeurig is
of een beeld geeft van je karakter.
Ik kan die vraag niet beantwoorden,
en dat is voor mij geen ongewone situatie,
want ik kan bijna geen enkele vraag beantwoorden.
(A.L. Snijders, Heimelijke
vreugde 1, blz. 88)
Een leven lang heb ik
gedacht dat mijn herinnering niets voorstelde.
Waar andere mensen in warme herfstkleuren aan hun jeugd denken
of zich de eindeloze zomers van hun jeugd herinneren -
de grote vakantie die nooit voorbij ging,
warme ranja uit de tas van moeder,
lange ritten in snikhete auto's naar een verre bestemming -,
daar tuurde ik in een zwarte leegte waar maar heel af en toe iets
oplichtte.
(Marcel Möring, Het beloofde
leven, blz. 7)
Alle herinnering is gezichtsbedrog,
een licht vliesje van innerlijke beelden
dat breekt zodra je er de volle aandacht op richt.
(Bernlef, Buiten is het maandag,
blz. 48)
Mischien is het met herinneringen
net als met je spieren,
dat ze verslappen wanneer ze niet of niet voldoende worden gebruikt.
Je lichaam, of je geheugen, reageert:
kennelijk niet meer nodig, mooi laten afsterven dan maar.
(Koos van Zomeren, Hooiberg,
blz. 185)
Herinneringen - je hebt
ze of je hebt ze niet,
en als je ze hebt, moet je maar accepteren dat ze zijn zoals ze
zijn;
je begint er niks tegen,
je kunt alleen maar afwachten wat ze met je doen.
Soms valt het mee.
(Koos van Zomeren,
Omstandigheden, blz. 66)
De vraag is alleen waarom goede herinneringen zulke
kasplantjes zijn,
terwijl de slechte woekeren als onkruid.
Daar zou de regering wat aan moeten doen -
een deltaplan tot behoud van goede herinneringen!
(Koos van Zomeren, Omstandigheden,
blz. 191)
Herinneringen zijn schepen
die opdoemen uit de mist,
voor even haarscherp, waarna ze weer vervagen
en je alleen nog hun contouren ziet,
als ze al niet helemaal verdwijnen.
(Bert Wagendorp, Phoenix.
blz. 9)
Herinneringen zijn nu eenmaal onbetrouwbaar en onvolledig.
Ze behoren tot het domein van de leugen.
(Bert Wagendorp, Phoenix.
blz. 9)
De herinneringen vervagen,
soms langzaam, soms snel.
Hun alleenspraak moeten zij hoe langer hoe meer met de ruis van
de verbeelding delen.
(Luuk Gruwez, Het land van
de handen, blz. 7)
Er zijn herinneringen
die je liever vergeten zou,
maar juist gebeurtenissen of uitspraken die nog schaamte teweegbrengen,
laten zich niet verdringen.
(Jean Pierre Rawie,
Verstrooid van schoot, blz. 70)
Herinneringen aan kleine
momenten kunnen die groots maken.
Soms krijgen ze in herinneringen pas het belang dat ze verdienen,
het belang dat ze zíjn.
(Thomas Verbogt,
Hoe alles moest beginnen, blz. 46)
Het is nooit te zegge of een herinnering ons bedriegt,
nee, een andere waarheid is dan wat we dé waarheid noemen,
maar waarom zou die andere waarheid minder waard zijn?
(Thomas Verbogt, Hoe alles
moest beginnen, blz. 67)
De meeste herinneringen
die zich opdringen zijn als oude vrienden die je bezoeken,
die je kent als geen ander en die geen verrassingen meer brengen.
Maar er zijn ook herinneringen die als een vlam omhoog schieten
uit een hoop smeulende as,
gebeurtenissen die je nog niet eerder herdacht en die in hun scherpte
en onmiddellijkheid
evenveel teweegbrengen als op het moment dat ze zich afspeelden.
(Susan Smit, De heks van
Limbricht, blz. 85/86)
Herkennen
Ik kom iedere dag bij de supermarkt,
ik herken heel wat mensen die ik niet ken.
(A.L. Snijders,
Tat Tvam Asi, blz. 87)
Al liepen ze mij rakelings voorbij, dan herkenden ze
mij nog niet: maar ik herkende hen wel.
Weliswaar strekt dit mij geenszins tot verdienste.
Het stomme uiterlijk, waarvan ik wist dat ze 't hadden toen ze
nog heel jonge lieden waren,
sierde, nu het grote mannen waren geworden, meer dan ooit hun
hele persoon.
(Paul Léautaud, Onvoltooid
verleden tijd, blz.67)
Hersenen
Hij had eens ergens gelezen dat een van de belangrijkste
functies van de hersens het stilhouden van het lichaam was.
Een rem die pas werd losgelaten als je een beweging wilde maken.
(J. Bernlef,
Cellojaren, blz. 51)
Toen Allah de hersens verdeelde
onder de mensen was iedereen tevreden met de zijne.
Maar toen Allah het bezit verdeelde onder de mensen was er niet
een tevreden met het zijne.
(Bertus Aafjes,
Morgen bloeien de abrikozen, Een oog vol zand, blz. 161)
Reeds als kleine jongen had
ik de beschikking over een goed stel hersens,
al gebruikte ik ze niet.
Ik heb ze bewaard voor later.
(Jan Cremer, Ik Jan Cremer
& Ik Jan Cremer tweede boek, blz. 70)
Hervorming
De wereld is vaker hervormd dan verbeterd.
(Alexander Pola,
Nou èn...? Handleiding voor optimisten, blz. 68)
Heterosexualiteit
Patent nemen op mijn ontdekking van een geneesmiddel
tegen de heteroseksualiteit:
de patient begeve zich, gedurende een gehele week, elke middag
naar de HEMA op de Nieuwendijk,
en vertoeve daar, van kwart over drie tot kwart voor vier, in
de gebakafdeling.
(G.K. van het Reve,
Nader tot u, blz. 123, Bruif uit het huis genaamd 'Het Gras')
Hiernamaals
Haast om te sterven heb ik niet
en voor zover ik mezelf meen te kennen,
zijn suïcidale neigingen me vreemd,
maar zo nu en dan kan ik opeens razend benieuwd zijn
naar het hiernamaals,
mocht dat toevallig bestaan.
(J. Rentes
de Carvalho, Er is hier niemand, blz. 126, 01-01-1999)
Hiphop
Ik kan veel muziek welwillend aanhoren, maar hiphop
hoort daar niet bij.
Mijn wat ouderwetse oordeel:
sinterklaasrijmelarij met veel fuck en shit, op de maat van computerherrie.
(Hendrik Groen,
Zolang er leven is, blz. 213/214)
Hitler
Ongetwijfeld apocrief verhaal uit de begintijd van
de oorlog: Buziau staat met een portret
van Hitler op de planken en vraagt:
'Wat zal ik ermee doen? Ophangen of tegen de muur zetten?'
(C. Buddingh',
Dagboeknotities 1977-1985, blz.152, 26-01-1978)
Hitte
Drie hete dagen zijn voldoende geweest om de natuur
te laten verwelken.
Het grasveld, vuil, geel, stoffig en verschroeid,
lijkt op het blonde haar van een armeluiskind.
(Victor Hugo,
Zelf gezien, blz. 8, juli 1832)
Het is met hitte net als met kiespijn.
Je weet pas weer hoe erg het is als je het hébt.
(Koos van Zomeren, Sneeuw
van Hem, blz. 127)
Hij opende de deur naar het balkon
en de hitte,
die hij even vergeten was,
viel over hem heen als een barnsteendruppel
die hem eeuwig zou vasthouden.
(Tim Krabbé, De grot,
blz. 7)
Het was zo heet dat je koffie
had kunnen branden op de spoorrails.
(Stig Dagerman, De slang, blz.
9)
Hobby's
Niet dat ik tegen die liefhebberij ben,
ik ben voor alles wat de mensen weghoudt van ledigheid, dieverij,
moord en doodslag,
en ik ben voor wat ze dwingt tot hard werken voor de kost
(als het geld hen tenminste niet in de schoot is gevallen)
en om hun liefhebberij te betalen.
(J.P. Guépin, toen ze
over het lijk van haar moeder gestruikeld was , blz. 13,
De oude sportauto)
Hocuspocus
Hier is het lichaam dat onder Pilatus geleden heeft:
Hoc est corpus que pilatus passus est.
Hocuspocuspilatus pas, zei Jan,
"Gooi het maar in m'n pet'.
(Willem Hietbrink
/ Ronald Lagendijk, Kwispelen
met taal, blz. 135)
Hoeden
Op de hoeden- en pettenwinkel van Kuiper stond tot
vermaak van onze hele
met weinig tevreden stad te lezen:
KUIPER ZAL U BEHOEDEN.
(Willem Wilmink,
Ernstig genoeg, blz. 307)
Hoeren
Zoals een bibliofiel in vreemde steden, als door instinct
gedreven, de goede antiquariaten vindt,
bereik ik er op de tast bordelen, hoerenwijken, of een eenzaam
hotel, waarvoor wat vrouwen lopen.
(Ischa Meijer,
Brief aan mijn moeder, blz. 26)
De goede hoer is joviaal, kordaat en hard.
Uit haar houding moet een subtiel afgewogen, verborgen minachting
spreken.
Haar hartelijkheid mag enkel en alleen het geld betreffen.
Ik bracht mijn geld graag naar de hoeren
- eigenlijk was die handeling op zich al voldoende om mijn gevoel
van totaal-verlaten-te-zijn
voor een moment of wat weggenomen te voelen.
De deal, de stilte, het afscheid - dat is lang voor mij voldoende
geweest.
(Ischa Meijer,
Brief aan mijn moeder, blz. 29)
Holland
Dit is Holland, laten we ons vooral geen illusies maken.
Het natuurschoon is hier geen natuur en ook niet schoon.
(Koos van Zomeren,
De bewoonde wereld, blz. 144, Woudaapje op gifbelt)
De Duitse dichter Heinrich
Heine schrijft:
'als het einde der wereld gekomen is, ga ik naar Holland,
want daar gebeurt alles 50 jaar later'.
(Gerard Reve, Een eigen huis,
blz. 179, Pleitrede voor het hof)
Ik heb de hele Heine vergeefs
doorgesnuffeld
om zijn beroemde uitspraak te vinden dat hij,
als de wereld verging naar Holland zou gaan,
omdat daar alles 50 jaar later gebeurde.
(Kees Stip, Geen punt, blz. 32)
Iedereen, heb ik opgemerkt,
houdt van ons land.
De verleiding is groot, te denken dat wij zulke aardige mensen
zijn.
Maar dat is het niet. De reden is, dat wij er niet toe doen.
Men houdt van ons met de vertedering,
waarmee men van kinderen houdt.
(Godfried Bomans, Gedachten
achter een bord spaghetti, blz. 82, Gedachten achter een bord
spaghetti)
Gods Almagt wenkte van den
troon,
En schiep elk volk een land ter woon;
Hier vestte zij een grondgebied,
Dat zij ons zelven scheppen liet.
(A.C.W. Staring, Holland,
Dichteren het woord gelaten, blz. 220)
Het is een klein land, waar
de mensen dicht opeen wonen.
Om niet in de massa te verdrinken wil ieder zich er graag van
zijn buurman onderscheiden.
Aangezien de inwoners zo aan hun individualiteit hechten worden
verschillen niet uit beleefdheid bedekt
maar juist benadrukt, vooral bij vreemden en nieuwkomers.
Andermans eigenaardigheden kunnen het beeld dat je van je eigen
volmaaktheid hebt immers enorm verhelderen.
Men tolereert dat iemand anders is, zoalng dit maar duidelijk
zichtbaar gebeurt.
(Arthur Japin, Een schitterend
gebrek, blz. 168/169)
Hommels
Gisteren kwam er zo'n vliegende microcavia in mijn
decolleté terecht,
toen ik hem eruit probeerde te krijgen stak hij (of zij) me twee
keer (in mijn tiet).
Het deed niet echt veel pijn, ongeveer 12 procent van de pijn
die een wespensteek veroorzaakt.
Een beetje als een brandnetel.
(Cindy Hoetmer,
Goed, maar omstandigheden, blz. 101)
Homofilie
Als twee mannen vrijen
op een feest
dan vragen vele gasten
of er een
doelpunt is geweest. (Henk van Zuiden/Emanuel Overbeeke (samenst.),
Vrienden zonder grenzen, blz. 53, Fletcher
DuBois, Regende het maar (fragment))
Ik weet niet of ik het verklappen mag,
maar aan Karel Jonckheere
vroeg men of hij geen ander woord wist voor homoseksueel.
Na twee sekonden nadenken antwoordde hij: "Een aarsdeugniet."
(Louis Paul Boon, Boontjes 1966,
14/6, blz. 62)
Honden
In Japan placht men te zeggen:
Voed een hond drie dagen en na drie jaren herinnert hij zich nog
steeds uw vriendelijkheid.
Voed daarentegen een kat drie jaar en binnen drie dagen is zij
uw vriendelijkheid vergeten.
(Bertus Aafjes,
Een ladder tegen een wolk, blz. 64)
De honden blaffen, maar de karavaan
trekt voort.
(Piet Steenkamp
- oprichter CDA)
Mijn afkeer van honden staat
trouwens in geen enkele verhouding tot mijn afkeer van sommige
mensen.
(Gerrit Komrij,
De buitenkant, blz. 62)
Dat honden hun bek als wapen
hebben?
Ja, maar dat was niet om de mens aan te vallen,
dat was om het steeds onwillige vrouwtje tot de seksuele daad
te dwingen.
Wat de mens daar allemaal voor moet uitspoken!
De vernedering die de man zichzelf daarvoor moet aandoen...
Nee, die honden liggen een stuk voorop.
(Gerrit Komrij,
De buitenkant, blz. 62)
Een notoire hondenhater als Johann
Wolfgang von Goethe
zou zich hebben thuisgevoeld op dit plekje van de wereld:
op Niihau zijn geen honden!
(Boudewijn Büch,
Eilanden, blz. 190)
Afghanen zijn naar mijn smaak
de mooiste honden die er bestaan.
Mabel, Beryl en Gideon willen de pup kopen.
Ze zijn vanmiddag nog eens gaan kijken,
ik wou niet meer mee uit angst zwak te worden, zo'n jong hondje
is onweerstaanbaar.
Ik ken echter alle ellende die het houden van een hond met zich
brengt,
vanaf allergie tot gewetenswroeging.
(Hans Warren,
Geheim dagboek 1973-1975, blz. 91, 2 jan. 1974)
Anderhalf jaar een hond. Geen
moment rust.
Je huis overal bekrast en bevuild.
Gordijnen, bekleding en meubels beknabbeld en bekloven.
De auto vies, de zittingen nattig en vol gaten.
De tuin vertrapt.
En dan het sentimenteel geteem over het wonderdier.
Beauty hier en beauty daar.
Mila is een lief en prachtig beest,
maar het zal een opluchting wezen haar te zien vertrekken. Hans Warren,
Geheim dagboek 1973-1975, blz. 173, 15 mei 1975)
Honden hebben vreemde zeden:
ze bevuilen alle steden. (Willem Wilmink,
Ernstig genoeg, blz. 145)
Es gibt Tage, da wünscht'
ich wär mein Hund
(Reinhard Mey,
CD: die 20 Grosse Erfolge)
Tegen zijn hond een Duitse
herder
Heeft hij nooit een woord gezegd
niet uit onvriendelijkheid of onwil
Maar hij sprak zijn talen slecht (Freek de Jonge,
Iets rijmt op niets, De herder (fragm.), blz. 54/55)
In de grote stad van Londen
Wonen honderdduizend honden
Die op sanitaire gronden
Telken dage vele malen
Stilstaan bij lanterenpalen.
(Daan Zonderland, Redeloze
Rijmen en alle andere verzen, blz. 25, (fragm.))
Honden apporteren - vrolijk
keffend - weggezwiepte twijgen
waarmee ze thuis weer
ongenadig op hun flikker krijgen.
(Cees van Hoore, geciteerd door
Midas Dekkers, De baviaan
en andere beesten, blz. 81)
Ze zijn wel leuk, honden,
ze moesten je alleen niet zo vaak aan de dood doen denken.
(Koos van Zomeren,
Naar de natuur, blz. 16)
Van mijn hond heeft u niets
te vrezen.
Hij is er uitsluitend om u bang te maken.
(Fons Jansen, Hervormd Nederland,
20-04-1985)
Ik heb wel eens een blik in
hondenogen gezien,
een snel verdwijnende blik van verbaasde minachting,
en ik ben ervan overtuigd dat honden eigenlijk denken dat mensen
geschift zijn.
(John Steinbeck, Reizen
met Charley, blz. 246)
Honden zijn door de Schepper
vrij simpel in elkaar gezet.
Het zijn primair hongerige magen op poten,
dus houd altijd wat voedsel achter de hand om ze te pacificeren.
(Maarten 't Hart, De moeder van
Ikabod, blz. 98)
Als een hond zich uitschudt,
deelt hij
zich min of meer in tweeën: een hond
die probeert zichzelf ondersteboven te
gooien en een hond die probeert op de
been te blijven. Deze verdeedlheid eist
hem helemaal op. Een hond die zich
uitschudt is volledig in de ban van het
uitschudden.
(Koos van Zomeren, Winter,
blz. 7)
Honger
Als je honger lijdt, sla dan op je wangen tot ze opzwellen
Zo kan niemand zien dat je broodmager bent
(Chinese wijsheid in: Lulu
Wang, Het Lelietheater, Een jeugd in China, blz. 152)
Honing
Als je vriend van honing is, lik hem dan niet helemaal
op.
(Bertus Aafjes,
Morgen bloeien de abrikozen, De saltimbanques, blz. 59)
Honkbal
Bij honkbal, toch een sport die soms in spanning het
boompje verwisselen nauwelijks overtreft,
blijf ik gefascineerd door de uitrusting van de spelers,
van de wereldwijze pet tot de pofbroek
en, ben ik er even op uitgekeken,
dan waag ik een blik aan de scheidsrechters
die er in zwart pak en met zwarte honkbalpet uit zien als jolige
begrafenisondernemers.
(Kees Fens, Waarom ik niet tennis,
blz. 103, kleding)
Hoofd
Hij was zo zuinig op zijn hoofd dat hij het 's nachts
onder zijn kussen legde.
(C. Buddingh',
Dagboeknotities 1977-1985, blz. 257, 28-05-1978)
Ik bezit niets als mijn hoofd,
- dat is het kapitaal, waarvan wij leven moeten
en derhalve wil ik de eenige huwelijksgift,
die ik mijne lieve Everdine kan aanbieden, niet verwaarlozen.
(Multatuli,
Liefdesbrieven, blz. 33, Brieven aan Everdine, 14 October 1845)
Hoofdpijn
Het was alsof alle helse heimachines
die in de jaren vijftig in Maassluis soms zoveel lawaai maakten
dat wij op school de meester niet meer konden verstaan,
zich in mijn hoofd hadden genesteld.
Het leek of mijn schedel op barsten stond,
en of die, zodra dat zou gebeuren,
mijn hele lichaam zou meeslepen in zijn val.
Vaak denk ik: stel dat je gegijzeld wordt,
dan zou zich hoogstwaarschijnlijk zo'n verpletterende aanval van
migraine manifesteren.
zou je dan, als je werd omgebracht, de dood als een verlossing
ervaren?
(Maarten 't Hart,
Dienstreizen van een thuisblijver, blz. 79)
Ik voel me niet goed. Zwaar en duizelig in het hoofd.
Er zal toch niet iets aan het groeien zijn?
Mij dunkt dat ik al te veel kwalen heb om ook nog een tumorkwekerij
te beginnen.
(Hendrik Groen, Pogingen iets
van het leven te maken, blz. 127)
Hoogheid
Hoe hoger we ons verheffen, des te kleiner schijnen
wij voor hen, die niet kunnen vliegen.
(Friedrich Nietzsche, Morgenrood,
blz. 280, Niet te vergeten!)
Hoogtevrees
Mensen zonder hoogtevrees zijn mensen met weinig fantasie
(Theo Kars, Aantekeningen,
Maatstaf, Febr./maart 1974, blz. 27)
Hoop
Eveneens verschillend van ons waren de Grieken in hun
waardering van de hoop:
men ervoer haar als blind en verraderlijk.
(Friedrich Nietzsche, Morgenrood,
blz. 38,
De driften door de morele oordelen herschapen)
Alle hoop, ook de valse, is beter
dan geen hoop.
(Renate Rubinstein, Nee
heb je, blz. 21)
Het is niet waar dat hoop doet
leven, het is eerder dat leven doet hopen.
(Renate Rubinstein, Nee
heb je, blz. 24)
Hij geeft de hoop niet op,
hij weet niet hoe dat moet.
Als er iets krankzinnig in hem is, is het zijn hoop,
daarom heeft hij besloten die te onderdrukken,
te veel hoop is levensgevaarlijk.
(Arnon Grunberg, De asielzoeker,
blz. 7)
De hopeloosheid van de toestand
wilde niet tot ons doordringen.
Hoop is een taai goed.
Je hakt het af en het groeit weer aan.
(P.F. Thomése, Schaduwkind,
blz. 12)
Ik begrijp dat er weinig hoop is,
maar ik hoop dat ik mag blijven hopen.
(Luuk Gruwez, Het land van
de handen, blz. 33)
Horloges
Ik was een kind
Ik kreeg een horloge
Maar ik kon niet klokkijken
Ik was een man
Ik keek op mijn horloge
En ik zag dat ik voort moest maken
Ik was een vrouw
Ik keek op mijn horloge
En ik zag dat ik achter liep
Ik was oud
Ik keek op mijn horloge
En ik zag dat het stilstond
Ik was god ik wist al lang hoe laat het was (Freek de Jonge,
Iets rijmt op niets, blz. 90, De uren waarin niets gebeurt (fragm.))
Mijn horloge is blijven staan
omdat ik het niet opgewonden heb voordat ik ging slapen,
omdat ik niet ben gaan slapen.
Hoe kan ik op zo'n manier mijn overuren bijhouden?
(Dorknoper in: Marten Toonder,
De grote onthaler)
Hostie
Een klein lichtpunt was,
dat père Bel mij in de drukte - de kerk was stampvol -
twee hosties gaf,
die een beetje aan elkaar vast zaten door statische electriciteit.
Ik at de ene op.
Maar bewaarde de andere.
Die ligt nu in een doosje.
Ik wil hem voor jou bewaren;
ik kan hem ook wel opsturen,
maar misschien doen jullie er met je dronken koppen godslasterlijke
dingen mede,
en stop je hem in je tweede in plaats van in je eerste mondje,
en dat is niet eerbiedig tegenover het lichaam van God Zelf.
(Gerard Reve,
Brieven aan Matroos Vosch 1975 - 1992, Allerzielen 1977, blz.
121/122)
Het was een prachtige dag, de
dag van mijn Eerste Heilige Communie.
Iedereen droeg nieuwe kleren en we gingen met zijn allen naar
de kerk.
Ik dacht er steeds maar aan dat ik God nu echt ging inslikken.
We hadden wel geoefend, maar bij het oefenen werden namaakhosties
gebruikt en die zijn niet heilig.
Bijten op een hostie is verboden, want je mag natuurlijk niet
kauwen op het Lichaam van God.
Van de oefenhosties herrinerde ik me dat ze zo tegen mijn verhemelte
aanplakten
en ik vroeg me af of een echte heilige hostie ook zo bleef plakken,
wat vervelend is, omdat je toch de neiging hebt haar met je tong
los te peuteren en naar beneden te halen,
wat natuurlijk ook onfatsoenlijk is, om dat met God te doen.
(Connie Palmen, De vriendschap,
blz. 105)
Hotels
Een nieuwe hotelkamer openen voelt als het uitpakken
van een kadootje.
(Kees van Kooten,
Zijn koffer, Omnibest, blz. 225, (Koot graaft zich autobio))
Het beste bed is een hotelbed.
Schone, strakke lakens, alles om je heen is algemeen.
Niets wat je ziet heeft iets persoonlijks, niets is ingevuld.
Een hotelbed is een klein paradijs van nietszeggendheid.
(Bas Heijne, De wijde wereld,
blz. 175)
Als ik een afschuw heb gekregen
van reizen en trekken, dan komt dat door de hotelkamertjes.
Niets dat zo deprimerend werkt, als het vreemde kamertje met de
lekkende waskraan,
het bed dat niet uw bed is maar van Jan-en-alleman,
en het raam dat uitzicht biedt op een straat waarvan ge de bewoners
nimmer bij naam of stuk zult kennen.
(Louis Paul Boon, Boontjes 1966,
23/5, blz. 35)
Hout
Alle hout is geen timmerhout.
(Dr. Marc Galle,
Voor wie haar soms geweld aandoet, deel 1, blz. 82)
Huichelen
Zonder een zekere mate van huichelarij is omgang tussen
mensen onmogelijk.
(Louis Hoyack, Gedachten en
aphorismen, blz. 19)
Huidskleur
Toen zij met hem brak, deed haar huidskleur hem niet
langer
aan goud, korenaren of edelstro denken,
maar aan Edammer kaas en soms zelfs aan kaarsvet.
Hij had het haar graag willen zeggen,
maar er deed zich geen geschikte gelegenheid meer voor.
(Adriaan Morriën,
Ik heb nu weer de tijd, blz. 58)
Huilen
Het beste middel tegen het huilen van kinderen is dat
men zelf meehuilt.
Het huilen van het kind houdt daardoor op exceptioneel te zijn:
zijn vader huilt, zijn moeder huilt,
het gansche gezelschap dat op dit moment in de keuken is begint
te weenen.
Het is niets bijzonders meer.
Het kind zwijgt en kijkt verbaasd en eenigszins beschaamd in het
rond.
Men hervatte daarna weder het gesprek.
(Godfried Bomans,
Werken 1, Memoires van Pieter Bas, deel twee, blz. 245)
Mijn gebed werd verhoord,
want wat is wenen van een volwassene anders dan de dringendste
vorm van bidden.
(Belcampo, Al zijn fantasieën,
blz. 400, Avontuur in Amsterdam)
Boutens
had het niet op die vrouw.
Toen hij iet met haar bespreken moest in verband met het Willem-Kloos-fonds,
begon zij te huilen omdat hij haar zin niet wilde doen.
Boutens kalmeerde haar met de verzekering:
'Mevrouw, ik laat mij niet bedillen en niet bekrokodillen.'
(Greshoff over de vrouw van
Willem Kloos, in: Jeroen Brouwers,
Zachtjes knetteren de letteren, blz. 16)
Eva moet huilen. Ze huilt makkelijk.
'Jou blaas is te na aan jou oë,'
zei haar vader altijd als ze weer eens snel om iets moest snotteren.
(Adriaan van Dis, Het beloofde
land, blz. 28)
Proberen niet te huilen ziet
er triester uit dan het water laten komen.
(Griet Op de Beeck, Kom
hier dat ik u kus, blz. 277)
Huisdieren
In dit tehuis zijn huisdieren niet toegestaan met uitzondering
van vogels en vissen,
'mits niet groter dan respectievelijk 10 en 20 centimeter',
zo staat in het huisreglement van orde.
Om te voorkomen dat we haaien en zeearenden gaan houden.
(Hendrik Groen,
Pogingen om iets van het leven te maken, blz. 12)
Huizen
'Terwijl de wereld schreeuwt om grotere slijtage,
worden er nog steeds huizen gebouwd die langer dan tien jaren
meegaan.
Onverantwoordelijk, Steenbreek!'
(Bewogen aanhalingen, een onthullende lijst citaten
uit de verhalen van Marten Toonder,
blz. 9)
Als uw huis van glas is, gooi
dan niet met stenen naar de mensen.
(Bertus Aafjes,
Morgen bloeien de abrikozen, Een slang baart altijd een slang,
blz. 86)
Waar ooit het houtvuur de met
bizons en rendieren beschilderde wanden verlichtte,
flakkert nu het schijnsel van de open haard over de reproductie
van de aardappeleters van Van Gogh;
waar eens jachtverhalen werden verteld staat nu de televisie aan.
Voor de goden en demonen van weleer hebben we heden ten dage Hennie
Huisman en Ursul de Geer.
Nee, maakt u zich maar geen illusies:
er is niet zoveel veranderd in de afgelopen twintigduizend jaar.
(Theo Schildkamp,
Het Londense rotsgebergte, Gelders Dagblad, 31-01-1997)
Men zou verkeerd doen,
zich van een huis in Indië een voorstelling te maken naar
Europese begrippen,
en zich daarbij een steenmassa te denken van op elkander gestapelde
kamers en kamertjes,
met de straat er voor, rechts en links buren wier huisgoden tegen
de onzen aanleunen,
en een tuintje met drie besseboompjes er achter.
Op weinig uitzonderingen na, hebben de huizen in indië geen
verdieping.
Dit komt den Europesen lezer vreemd voor,
want het is een eigenaardigheid van beschaving
- of van wat hiervoor door gaat -
alles vreemd te vinden wat natuurlijk is.
De Indische huizen zijn geheel anders dan de onze,
doch niet zij zijn vreemd, onze huizen zijn vreemd.
Wie 't eerst zich de weelde kon veroorloven niet in één
kamer te slapen met zijn koeien,
heeft de tweede kamer van zijn huis niet op, maar naast de eerste
gezet,
want het bouwen gelijkvloers is eenvoudiger en biedt ook meer
gemak aan in 't bewonen.
Onze hoge huizen zijn geboren uit gebrek aan ruimte:
we zoeken in de lucht wat er op den grond ontbreekt,
en zo is eigenlijk elk dienstmeisje dat 's avonds het venster
sluit van 't dakkamertje waar ze slaapt
, een levend protest tegen de overbevolking..
al denkt zijzelf aan iets anders, wat ik wel geloven wil.
(Multatuli,
Max Havelaar, blz. 163)
Wer jetzt kein Haus hat, baut
sich keines mehr.
Wer jetzt allein ist, wird es lange bleiben,
Wird wachen, lesen, lange Briefe schreiben
und wird in den Alleen hin nd her
unruhig wandern, wenn die Blätter treiben.
Wie nu geen huis heeft, bouwth et ook niet meer,
wie nu alleen is, zal het lang nog blijven,
zal waken, lezen, lange brieven schrijven
en rusteloos de lanen op en neer
gaan als de wind de blaren voort zal drijven.
(Rainer Maria Rilke, Herbsttag
(fragm.), vert. Peter Verstegen,,
Natuur zal kunst nooit blijvend evenaren, blz. 34/35)
Niets is zo erg, schreef Rudy Kousbroek, als de weg
weten in een huis dat niet meer bestaat.
(Midas Dekkers, De koe en
de kanarie, blz. 86)
Het was het meest smaakvol ingerichte
huis dat ik kende,
of juister: het was het enige smaakvol ingerichte huis dat ik
kende.
De kamers, flats en huizen waar mijn vrienden en familie woonden,
waren niet ingericht.
Er waren voorwerpen in neergezet.
(Kristien Hemmerechts,
Kort kort lang, blz. 26, Ijs)
Veel naoorlogse Nederlandse architecten
moeten ervan overtuigd zijn
dat iemands levensgeluk evenredig toeneemt met de omvang van zijn
ramen.
(Benno Barnard, Van
school, blz. 26)
Gejaagd keek ze om zich heen,
het huis keek nietszeggend terug alsof het nooit een band met
haar had gehad.
Huizen waren net hoeren,
ze verkochten zich aan wie hen wou bezitten.
(Tessa de Loo,
Isabelle, blz. 61)
Oude huizen maken geluiden ,
die onverklaarbaar zijn,
daarom heeft een mens medebewoners nodig,
niet in de eerste plaats voor een gevoel van veiligheid,
maar om een verklaring te geven voor alles,
dat daar continu de stilte verstoort.
(J.H. Donner,
Van Computers, Politiek, Amsterdam & een klein meisje, blz.
39)
Hulp
'Iedereen komt je te hulp, behalve als je in moeilijkheden
zit,'
had zijn vader hem in misschien niet letterlijk deze bewoording
maar zeer duidelijk voorgehouden.
(Gerard Reve, Het hijgend hert,
blz. 141)
Humanisme
De ervaring, dat eendracht slechts kan worden verkregen
in gemeenschappelijke nood
en weer verdwijnt, zodra de toestanden normaal worden,
is een overtuigend bewijs tegen de mogelijkheid van een humanistische
heilstaat.
(Louis Hoyack, Gedachten en
aphorismen, blz. 27)
Humor
Humor is overwonnen droefheid.
(Godfried Bomans, Korte berichten)
Humor is ernst, doorgetrokken
naar het absurde.
Een geestige mededeling is in wezen altijd serieus.
Het kristallisatiepunt ligt evenwel anders.
En omdat ze lachen, denken de mensen: dat was iets vrolijks.
Maar ze lachen omdat ze het punt, waar ze huilen moesten, allang
gepasseerd zijn.
(Godfried Bomans, Korte berichten)
Humor is het vermogen de dingen
betrekkelijk te zien.
Die relativering is echter niet mogelijk zonder een vaste maatstaf,
waarmee de gebeurtenissen gemeten worden.
Een geestig mens
- ik bedoel hier niet de lolbroek, maar de werkelijk met humor
begaafde -
is daarom in wezen altijd ernstig.
De glimlach die hij bij u te voorschijn roept,
komt voort uit het verrassende feit dat hij plotseling het ellemaatje
van de actualiteit
tegen een blijvende achtergrond legt.
het ding schrompelt ineen tot zijn ware grootte.
Het is er nog wel,
maar het heeft zijn absoluutheid verloren.
Het is relatief geworden.
(Godfried Bomans, Korte berichten)
Humor is een moment van inzicht
waarbij tegenstellingen in het leven heel even zijn opgelost.
Dus: in humor ligt de waarheid; niet in het serieuze.
Dit meen ik niet serieus; is maar een grapje.
want anders is het niet waar.
(Herman Finkers, Ich bin ein
Almeloër, blz. 105, Preek Martinikerk)
maar fanatiekelingen hebben zelden
veel humor
. Voor humor heb je afstand nodig.
(Wim Kan, De dagboeken van Wim
Kan 1968 - 1983, 07-07-1969, blz. 28)
Julien
de Valckenaere heeft gezegd dat humor is:
de glimlach van iemand die weet hoe weinig er te lachen is.
(Fons Jansen, Goeden avond,
dames en heren, blz. 30)
Het is de tragiek van kunstenaars
met een uitgesproken komisch talent,
dat het publiek altijd om hen wil lachen,
terwijl zij zelf dit keurslijf niet wensen
en een groot verlanngen hebben naar 'serieuze' prestaties.
(Wim Ibo, Onder collega's, blz.
34)
Een humorist die in interviews
of boeken zijn eigen werk serieus neemt,
is als een dominee die vanaf de kansel bekent zelf ongelovig te
zijn.
(Wim de Bie, De liefste van
de buis, blz. 9)
Humor is de ideale partner voor
lust.
Vandaar de dodelijke ernst van gereformeerde dominees.
(Karel Glastra van Loon,
De passievrucht, blz. 38)
Teveel ernst wordt onwillekeurig
humor.
Een paraderende kolonel met een van ridderorden zwangere borst
staat 't dichtst bij de apen.
Er ligt maar een dun vliesje tussen het afdwingen van gezag
en het opwekken van lachlust.
(Gerrit Komrij, Heremijntijd,
blz. 69)
Humor, het herkennen van, maar
meer nog de creatie,
is trouwens het toppunt van ons denken.
Ben je in staat tot het creëren van een goede grap,
dan is het brein gestegen tot een solitair niveau.
Als terroristen humor hadden, zouden het geen terrorosten zijn.
Humor is zo ongeveer het hoogste wat de mensheid tot nog toe heeft
kunnen opleveren.
(Daan Remmerts de
Vries, Brave nieuwe wereld, blz. 13)
Hun
Voor zaken en dieren: ze;
voor mensen: hen als het lijdend voorwerp is
en hun als het meewerkend voorwerp is.
(Dr. Marc Galle, Voor wie haar
soms geweld aandoet, deel 1, blz. 132)
Huwelijk
De ideale echtgenoot is hij die elk woord begrijpt
dat zijn vrouw niet zegt.
(Dr. Marc Galle, Voor wie haar
soms geweld aandoet, deel 1, blz. 56)
Arnold
Bennett zegt dat de verschrikking van het huwelijk bestaat
uit de 'dagelijkse sleur'.
Alle intensiteit van een verhouding wordt erdoor afgezwakt.
Dichter bij de waarheid vind ik:
het leven wordt - laten we zeggen vier van de zeven dagen -
een automatisme maar op de vijfde dag vormt zich tussen man en
vrouw een parel van gevoel
die des te voller en teerder is omdat hij aan weerskanten wordt
ingesloten door automatisch,
routineus en onbewust voorbijglijdende dagen.
Dat is te zeggen, elk jaar kent ogenblikken die heel intens worden
beleefd.
Hardy's 'moments of vision'.
Hoe kan een band voor kortere of langere tijd anders blijven bestaan
dan onder zulke omstandigheden.
(Virginia Woolf, Schrijversdagboek
1, blz. 134/135, 25 juli (?) 1926)
Heden is, na een langdurig
gedragen verloving,
in de kracht van zijn leven, toch nog onverwacht gehuwd,
onze innig geliefde zoon en broer.
De huwelijksvoltrekking heeft in alle stilte plaatsgevonden.
We hopen dat hij de rust heeft gevonden die hij zocht.
Geen bezoek, geen bloemen.
(Herman Finkers, Ich bin ein
Almeloër, blz. 40,
Uit programmaboekje: De zon gaat zinloos onder, morgen moet ze
toch weer op)
Socrates zegt: trouw in ieder
geval:
als je een goede vrouw krijgt, word je gelukkig;
als je een slechte vrouw krijgt, word je een wijsgeer.
(Dr. Marc Galle, Voor wie haar
soms geweld aandoet, deel 2, blz. 175)
Vindt gij ook niet, dat wij
na het prevelen van eenige woorden uit het burgerstandboek,
daarom elkander niet nader zijn dan nu? Geloof ik niet even heilig
dat gij de mijne zijt,
als wanneer een, ons onbekend, ons onverschillig ambtenaar onze
namen had opgeschreven en gezegd had:
'gaat, gij zijt getrouwd!'
Moeten wij eerst als in eene handelszaak, onzen naam geteekend
hebben voor wij elkander vertrouwen mogen?
Ik beschouw u, van den 18en Augustus af,
als iemand, waarop ik regt heb en die hetzelfde regt op mij heeft,
- ik acht een kus meer dan een zegel en ik beklaag hen,
die eene legalisatie in het publiek noodig hebben,
voor zij elkander durven toebehooren.
(Multatuli, Liefdesbrieven,
blz. 30, Brieven aan Everdine, 14 October 1845)
Ik zoude gaarne zesmaal voor
den regter willen verklaren,
dat ik u trouw zal wezen,
maar in het algemeen heb ik zeer anti-maatschappelijke idées
over het huwelijk.
Blijft men elkander beminnen, dan is er geen band noodig.
Zoo niet dan is die band drukkend, onmenschelijk en immoreel.
(Multatuli, Liefdesbrieven,
blz. 70, Brieven aan Everdine, 5-8 November 1845)
Een meisje is geen persoon,
en zij kan 't slechts worden door afstand te doen juist van datgene
wat volgens de natuur haar tot volslagen mens maakt,
van 't huwelijk.
Want als zij (naar de wet!) trouwt, gaat zij van de eene onmondigheid
in de andere.
Verleden jaar kon je papa je gelasten thuis te blijven of uit
te gaan.
Wanneer je morgen trouwt is je heer gemaal 'het wettig hoofd'
der vereeniging
wien je gehoorzaamheid schuldig bent.
Tussen die twee onmondigheden laat men je de keus, tussen dorheid
of schande!
(Multatuli, Liefdesbrieven,
blz. 263, Brieven aan Mimi, 27 Julij 1863)
Hij hield wel van zijn vrouw,
heus wel!
Voor hem was dat net zoiets als katholiek zijn,
dat blijf je ook tot je dood, omdat het nu eenmaal zo is.
(Jan Arends, Keefman, blz.
153, De zelfmoordenaar)
Ze hoefden niets tegen elkaar
te zeggen, want het was een echtpaar.
Een echtpaar wordt meestal spoedig een wezen op vier benen.
(Belcampo, Al zijn fantasieën,
blz. 223, De storm)
Het enige goede huwelijk:
tussen kaas en wijn.
(Eric van der Steen , Alfabêtises
, blz. 19)
Het geeft te denken dat 'huwelijk'
alleen rijmt op 'gruwelijk' en 'afschuwelijk'.
(A. Roland Holst, Kort,
blz. 36)
Kijk eens, ik zou het zo willen
formuleren:
tot mijn veertigste jaar ben ik niet getrouwd uit egoïsme;
daarna heb ik het niet gedaan uit altruïsme.
(A. Roland Holst, in:
Jeroen Brouwers, Zachtjes knetteren de letteren, blz. 94)
Toekomstgerichte verloofde:
'Ik ga trouwen met mijn ex van straks.'
(Terzijde, VN, 22-05-1999)
Het huwelijk is ook maar een
instelling om het voor kerk en staat makkelijker te maken.
(Hans Verhagen, Zelfportret,
HP/De Tijd, 15-09-2000)
Het huwelijk is een precisie-instrument
waarmee problemen als het laten openstaan van de ijskast
en het op bed lezen van de ochtendkrant
tot ondraaglijke scherpte wordt aangeslepen.
(Koos van Zomeren, Sneeuw
van Hem, blz. 296)
Een bruidspaar van koper
stijf gearmd
met een vertrouwd
misverstand
(Thera Coppens, 12½
(fragm.), De glazen kist, blz. 36)
Ieder huwelijk lijkt ideaal
van een afstand;
het instituut wordt door de waarnemer gecorrigeerd,
ongeveer zoals het trappenhuis van Escher
niet als onbestaanbaarheid waargenomen kan worden.
(Willem Jan Otten,
Een man van horen zeggen)
Het huwelijk is vaak een relatie
van twee mensen die zich met elkaar behelpen
en het mekaar op een of andere wijze betaald zetten.
(Rudolf van Lier, Tirade 215/216,
mei-juni 1976, blz. 344)
'Wil jij trouwen?'
'Ik zie er de zin niet van in. Voor mij moet de enige band de
liefde zijn. Ik ben te romantisch voor het huwelijk.'
'ik ook,' zei hij droog.
'Bruidsparen roepen een gevoel van troosteloosheid in me op. Ik
zie het als het einde, niet als het begin.'
(Rosita Steenbeek, De laatste
vrouw, blz. 136)
Als ik niet getrouwd zou zijn
zou ik geen vrouw hebben om te verlaten.
(George Romney, geciteerd door W.N.P.
Barbellion,
Dagboek van een teleurgesteld man, 20-11-1914, blz. 169)
Het burgerlijke huwelijk is
de trouwste en hechtste bondgenoot van de huidige kapitalistische
samenleving.
Door geen enkel middel worden de geesten zo getemd als door het
huwelijk,
met als zijn zorgen en beslommeringen en zijn afmattende problemen.
(W. Walraven, 13-03-1935,
blz. 186)
Ik heb de intelligentste kerels
zien trouwen met meisjes
die men zich niet naast hen zou kunnen dènken;
ik geloof dus dat iedere opinie in gevallen als deze stupide is,
en dat men altijd 'opinieert' zonder rekening te kùnnen
houden met een element,
dat voor den betrokkene bijna alles beteekent
en dat voor hemzelf ook nog meer dan mysterieus is, in vele gevallen.
(E. du Perron,
Briefwisseling 1930-1940 I, blz. 14/15, 31-12-1930)
Nooit is een vrouw, zo wil
het cliché, een beetje zwanger,
maar legioenen mannen zijn een beetje getrouwd.
(Joost Zwagerman, Duel,
blz. 13)
Gelukkig merken de meeste
mensen niet dat hun huwelijk slecht is.
Ze denken gewoon dat het zo hoort.
(Simon Carmiggelt,
Feest, Parool, 26-09-1964)
Je zou het huwelijk kunnen
opvatten als een militair bondgenootschap,
jij en ik tegen de rest van de wereld,
en zoals er manoeuvres zijn voor samenwerkende legereenheden,
zo is er seks voor een huwelijk.
Omdat een goed bondgenootschap is gebaseerd op een grondig besef
van zwakheden, die van de ander en die van jezelf.
(Koos van Zomeren, Meisje
in het veen, blz. 7)
Een toneelstuk in drie bedrijven
over het huwelijk:
drie spectaculaire ruzies.
(J.J. Voskuil, Capitulatie.
Dagboeken 1955-1965, 29-10-1958, blz. 204)
Een huwelijk, lieve jongen,
is een oefening in vernedering
tot de dood ons scheidt.
(Jeroen Olyslaegers, Wil,
blz. 33)