Jaap Kroonenburg

Profiel

Achternaam: Kroonenburg
Roepnaam: Jaap
Voornaam:
Geboren: 1901
Te: Overleek
Overleden: 20-02-1938
Te:
Pseudoniem(en): Voor zover mij bekend heeft Jaap Kroonenburg niet onder pseudoniem gepubliceerd.

Voor tweedehands boeken	Ook van Jaap Kroonenburg
Raban Internet Antiquariaat	Klik hier !

Naar Boven

Werk

Poëzie

Mensch en nood (1938)
Ze hebben witte klederen aan (heruitgave van 'Mensch in nood') (1957)

Bloemlezingen

Tonen

Tijdschriften

Jaap Kroonenburg publiceerde in 'Opwaartsche wegen'.

Over Jaap Kroonenburg

Charles A.E. de Groot schreef over Jaap Kroonenburg in 'Jaarboek 2007' van de Vereniging Oud Monnickendam.
Krijn de Jong bespreekt het gedicht 'God laat niet los' in 'Gedicht gedacht. 58 gedichten met het hart gelezen' (2008)

Naar Boven

Opmerkingen

Jaap Kroonenburg was boerenknecht in Noord-Holland.
Op zijn zestiende werd hij ziek (tbc). Hij overleed op zijn zevenendertigste.
In de laatste vier jaar van zijn leven schreef hij zijn gedichten.
De bundel 'Mensch en nood' verscheen postuum in 1938.
Jan H. de Groot schreef een voorwoord voor die bundel.
'Mensch en nood' werd meerdere keren herdrukt. Eerst bij C.J. Terwee (Putten) en in 1992 nogmaals bij Kok (Kampen).

Naar Boven

Anderen over Jaap Kroonenburg

De kleine wereld waarin hij leefde heeft hem de stof geschonken voor zijn poëzie. De mensen van zijn dorp, de gebeurtenissen uit zijn omgeving, de nood en het onrecht die hij ervoer, het wereldgebeuren uit de krant, zijn eigen innerlijk leven, zieleworsteling, twijfel en overwinning, en dan vooral het land waarop hij leefde en dat hij liefhad. (Jan H. de Groot, voorwoord 'Mensch en nood', blz. 8/9)

Naar Boven

Mijn favoriete citaat

Vrees voor den dood

Zoo diep-verdoken blijft het pijnlijk denken
aan dood en eeuwigheid,
dat tot het laatst het hart blijft aandacht schenken
aan de geluiden van den tijd;
zóó, dat de liefde tot het leven
verraadt, het heimelijke beven
voor 't laatste tikken van den tijd:
het ondergaan in d'eeuwigheid.

(Jaap Kroonenburg, Mensch en nood, blz. 16)